Wat is ringrijden?

Sinds 1977 hebben we in Westkapelle een ringrijdersvereniging. Maar dat het al een oudere sport is kunnen we terug vinden in de geschiedenis. 

Waar het precies vandaan komt en sinds wanneer het bestaat is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk vind de oorsprong zich in de middeleeuwen. Ringrijden zou namelijk voort kunnen komen uit de middeleeuwse toernooien die gehouden werden om te strijden om de prijzen die de jonkvrouwen beschikbaar stelden. Een ring van de jongvrouw werd opgehangen. Alle ridders probeerden vervolgens op een galopperend paard met een lans deze ring te steken. De ridder die erin slaagde als eerste de ring drie maal te steken won de prijs.

De eerste bewijzen waaruit blijkt dat het ringrijden beoefend werd zijn documenten uit 1687. Dit document bevat een klacht van de Middelburgse kerkenraad bij de classis Walcheren ‘’dat voorleden Pinkster op verscheidene dorpen op Walcheren van de boersche jeugd en andere, dien het minst betaamt, den ring gestoken is, en bij gevolge van dien vele wulpschen ongerijmdheden van danserijen, drinkerijen enzovoorts gepleegd worden ook met verachting van der predikanten daartegen.’’

Van kerkelijke kant is in de 17e en 18e eeuw geprobeerd het ringrijden te verbieden, omdat wedstrijden gepaard gingen met dronkenschap en overlast. Tot een algeheel verbod is het nooit gekomen. Het spektakel vond immers niet op zondag plaats…

Men beweert dat ook de Germanen hebben ringgereden, al zijn hier geen bewijzen voor. Dit zouden zij gedaan hebben tijdens de meiviering. Hieruit voortgekomen zou de traditie van het ringrijden op 3e Pinksteren ontstaan zijn. Tot ver in de 20e eeuw werd deze traditie voortgezet en was bedoeld voor de boerenknechten. Eenmaal in het jaar mochten zij een paard van hun boer lenen voor ‘’een dag vertier’’. Later werden er op verschillende dorpen wedstrijden georganiseerd tijdens een kermis. Dit was ook in Westkapelle het geval. Pas veel later werd het een sport voor jong en oud, man en vrouw en werd op verschillende dorpen en dagen de ring gereden. Zoals het nu nog steeds gaat.

Door de jaren heen zijn er verschillende regels ontstaan voor het ringrijden.

De baan moet 36 meter lang zijn. Precies in het midden van de baan staat twee grote palen (‘’poengers’’). Hiertussen hangt een touw met een bus eraan (op 2,20 meter hoogte) waar de ring in komt te hangen. Deze ring moet de rijder (die in het wit gekleed is met een oranje sjerp om zijn rechter schouder) proberen te steken met een lans. Hij bepaalt zelf waar de ring komt te  hangen. De rijder zit op een ongezadeld, netjes ingevlochten en versierd paard. Het paard moet galopperend door de baan op het moment van steken. Als de ring gestoken is moet hij aan het eind van de baan worden afgegeven aan de ringoppasser. Pas dan telt hij. Als de ring van de lans afvalt of het paard was niet in galop op het moment van steken telt de ring niet. Op het scorebord is dit te zien aan de streepjes die achter de deelnemer zijn naam staan. Een verticaal streepje betekend dat de ring is ingestoken, een horizontaal streepje is een misser. Over de hele dag worden er 30 beurten gereden. De rijder die de meeste ringen steekt wint de wedstrijd. De koploper van de dag is te herkennen aan de groene sjerp die hij/zij over de linker schouder draagt. De grote van de wedstrijdring is 38 mm doorsnee. 

Aan het eind van de dag worden de bekers uitgekampt. Of men aan deze kamp mag deelnemen wordt bepaald in de zogenaamde ‘’bekerbeurten’’ De laatste 10 beurten tellen ook mee voor de beker. Aan de hand van het aantal ringen die men hierin steekt wordt bepaald om welke beker er mee gestreden mag worden. Tijdens een kamp wordt gestart met een ring van 32 mm. Vervolgens komt de ring van 26 mm, 20 mm, 14 mm en tenslotte de 10 mm. De rijder die als laatste de ring weet te steken wint de kamp en dus de beker.

De bekers die te winnen zijn worden over het algemeen beschikbaar gesteld door het plaatselijke bedrijfsleven.

Naast de bekers kan men nog de pollepel winnen. Waar deze prijs vroeger voor de rijder was die geen enkele ring stak is het tegenwoordig een ereprijs. De laatste twee ‘’reguliere’’ beurten tellen eveneens mee voor de pollepel. Als men deze beide ringen steekt mag men meestrijden in de kamp om deze felbegeerde prijs. De winnaar van de kamp wint de beschilderde pollepel en de fles bessen- of bramenjenever die daarbij hoort. Aan het eind van de wedstrijd deelt de winnaar deze fles op aan de mede rijders en medewerkers door hen allen een slok uit de pollepel te laten nemen.

Aan het eind van de dag worden de winnaars van de grote prijzen gejonast. Hierbij wordt de winnaar door de andere deelnemers van het eind van de baan naar het midden van de baan gedragen. Dit doen zij onder luid gezang. ‘’Honderd jaar na deze, zullen we er niet meer wezen, honderd jaar na deze in de gloria, in de gloria, in de gloria’’. Eenmaal aangekomen in het midden van de baan wordt de winnaar drie keer in de lucht gegooid door de andere rijders.

Naast de afdelingswedstrijden (de thuiswedstrijden van de verschillende verenigingen) organiseert de Zeeuwse Ringrijders Vereniging (ZRV) een aantal wedstrijden waaronder ook ‘’klassewedstrijden’’. De klassen zijn onderverdeeld in Ere klas, 1e klas, 2e klas, 3e klas en 4e klas of ook wel de promotie klas genoemd. Tijdens een van de afdelingswedstrijden rijd men om het gemiddelde. Dit wordt berekend over de laatste drie jaar. Aan de hand van de gemiddeldes wordt bepaald in welk drietal men uitkomt en dus welke klasse men rijd.
Bij een klassewedstrijd rijd men net als bij andere wedstrijden 30 beurten. De ringen van de drie rijders worden bij elkaar opgeteld. Het drietal dat de meeste ringen steekt wordt kampioen van die klas. Het tweede drietal wordt reserve kampioen. Deze twee drietallen promoveren naar de klasse daar boven. De laatste twee drietallen degraderen naar de klasse daar onder. Naast de totaal score van het drietal kan iedere rijder ook nog kans maken op het persoonlijk kampioenschap of het persoonlijk reserve kampioenschap. Ieder jaar wordt de betreffende wedstrijd op een ander dorp verreden/ georganiseerd.

Naast het ringrijden kennen we ook nog sjezenrijden. Hierbij staat het paard, ingevlochten en netjes versierd, voor een sjees die eveneens netjes versierd is. In de sjees zitten ‘’de boer en de boerin’’, beiden gekleed in de Zeeuwse klederdracht. Het is de bedoeling dat de man het paard ment en dat de vrouw de ringen steekt. Ze rijden een parcours af met daarin een aantal ringen die ze moeten proberen te steken. Dit kan variëren van 3 ringen per ronde tot 5 ringen per ronde. Het totaal aantal beurten tijdens de wedstrijd varieert. Dit hangt onder andere af van het aantal deelnemers en de tijd die er staat voor de wedstrijd. De ringen hangen net als bij het ringrijden over de breedte van de baan. Dit maal op een hoogte van 2.10 meter. Het paard moet in draf onder de ring door tijdens het steken. Als het paard galoppeert telt de ring niet. Ook hier geldt weer, het koppel dat de meeste ringen steekt wint de wedstrijd. Tijdens demonstraties en afdelingswedstrijden wordt er ook vaak een ‘’boerenronde’’ gehouden. Hierbij ment de vrouw een ronde en probeert de man alle ringen te steken.